Zoeken
Te laat om in schoonheid te eindigen
‘Ik heb jou nog zien spelen.’ De man staart mij aan en voegt niks toe aan dit simpele feit. 

Te laat om in schoonheid te eindigen

Gepubliceerd op 10 maart, 2017 om 00:00, aangepast op

Geen verwijt over één of andere lang vervlogen gemiste kans. Geen gezeur over mijn gebrekkige balcontrole. Geen vraag naar roddels over ouwe ploegmaten. Geen ophemeling van een legendarische voetballer die wel nog elke dag herkend wordt en al het voorgaande verduren telkens moet. Ik kan mij niet eens herinneren wanneer ik voor het laatst aangesproken werd over mijn korte carrière bij KV Kortrijk.

Teren op één bijzondere goal kan ik niet. Mij is nooit achteraf een pak en een baan bij een bank aangeboden, om daar dan jaar na jaar nieuwe collega’s dieper te zien fronsen bij het aanhoren van mijn naam. Ik ben een ex-voetballer, dat is mijn identiteit, iets anders is nooit in de plaats gekomen. 

Nu het duidelijk is dat de man zelf niks aan zijn openingszin toe te voegen heeft, wil ik hem meedelen dat hij oprotten moet. Maar dat lijkt me wat onbeleefd, net wanneer hij mij een glas aanbiedt.

‘Je ziet er nog fit uit.’

Zijn plotse transformatie van weinig enthousiaste fan naar vrijpostige vriend irriteert me mateloos, maar ik vergeef het hem in ruil voor een volgende traktatie. Ook wanneer hij ongevraagd een foto van mij neemt en deze op zijn telefoon doorstuurt naar iemand. Dit kost hem wel twee glazen. Ik ben misschien dronken, maar ik ken mijn prijs. En ook al ben ik reeds jaren vergroeid met die ene barkruk op de hoek van de toog, nooit heb ik enige korting gekregen op mijn ritmische bestelling van deze veel te prijzige wodka.

De man houdt het bij koffie en heeft de barmeid zover gekregen om op dit late uur het apparaat terug in te schakelen. Ik zou niet eens een theebuiltje in een koud glas water krijgen, mocht ik een warm drankje gevraagd hebben. Maar deze man tegenover mij heeft al jaren geen nee meer gehoord op welk verzoek ook. Of toch, zo lijkt het. Hij straalt dat soort arrogantie uit dat een net aangekochte dure speler ook vertoont bij een eerste training. Misschien allemaal schijn, maar het werkt wel. Zo volgt er ook geen nee wanneer hij mij vraagt hem te vergezellen naar zijn auto. Iets wat hij voorstelt na het ontvangen van een bericht op zijn telefoon. In de passagierszetel verneem ik pas de ware reden van zijn opdagen en opnieuw zeg ik geen nee. Zonder te beseffen waarmee ik precies instem.

 

Zijn auto bezit die onaangeroerde geur, alsof de verpakking er net af is. Maar deze wagen is niet nieuw, overal sporen van een leven op de baan: plat geknepen blikjes, half opgegeten driehoekige broodjes en opgepropte servetten, zoveel servetten. Deze man lijkt bijna religieus in zijn weigering om vuilnisbakken te erkennen als reële objecten. Maar hoe rommelig zijn achterbank ook bezaaid lijkt, geen molecule stank is waar te nemen. Dit suggereert geld, veel geld.

Zonder dat ik erom vraag, verklaart hij de staat van zijn auto.

‘Ik heb lang gewerkt als scout. Jaren rond gereden, zoveel jonge voetballertjes gaan bekijken, zoveel ouders wijsgemaakt dat zijn talent enigszins hun verdienste is. Nu scout ik ouwe voetballers. Minder ouders om mee rekening te houden.’

Geen flauw idee of die laatste opmerking als een grap bedoeld is, maar voor de zekerheid glimlach ik. Naar specifieke namen vraag ik niet, ik weet heus wel in welke categorie van vergane glorie ik mij bevind, tussen hen waarvoor het woord gênant is bedacht. Tussen hen die nooit uitgenodigd worden voor sportprogramma’s wegens de stank van schandaal om hen heen. Tussen hen die nooit meer gelauwerd worden en weggemoffeld worden in de geschiedschrijving van voetbalploegen.

 

Ik herken hen onmiddellijk enkelen van mijn uitgerangeerde soortgenoten, maar geen van ons begroet een ander. Deze ruimte aanvaardt enkel stilte. Hier zitten we dan, in een kleedkamerkelder, met nauwelijks plaats voor ons zessen. Straks worden we verwacht drie tegen drie te spelen in een turnzaal van een gesloten school. Straks zullen de enige toeschouwers een tiental betalende gasten zijn. En straks zullen we enkel mogen verschijnen met als enige outfit een gekleurde boxershort. De reden hiervoor wordt zijdelings vermeld door de man die mij naar hier heeft gebracht.

‘Ze zien graag het effect van een harde knal op de gerimpelde huid.’

Nog steeds in stilte begeven we ons naar boven, de trap op. In een rij worden we aan de toeschouwers voorgesteld. Via een luidspreker is er een krakende stem te horen in een taal die ik niet eens herken. Enkel mijn naam begrijp ik en die wordt trouwens fout uitgesproken. Maar dit hier lijkt me ook geen plek om daar moeilijk over te doen.

Een genodigde aan de zijlijn heeft zijn één avond lief meegesleurd naar hier en weinig galant verplicht hij haar om het startsignaal te fluiten. Zo geschiede het en meteen belandt de bal na de aftrap recht in mijn maag. De bal te zwaar om zelfs met schoenen aan te behandelen, komt aan als een kanonschot tegen mijn huid. Na de klap is er meteen de gloeiende pijn. Ik kan al niet meer, ik wil eigenlijk al stoppen, maar ik heb geen keuze. Met mijn blote voet probeer ik de bal terug te kaatsen naar hem die mij belaagd heeft, maar mijn trap verplaatst te weinig kracht om daarin te slagen. Nu centreert alle pijn zich beneden, mijn voet bonkend in overeenstemming met mijn hart.

Om niet als eerste ten onder te gaan, vertrouw ik op mijn gemene tackle van weleer. Ik spurt naar de dichtstbijzijnde tegenspeler en raak hem recht in het kruis. Hij slaat dubbel en kermt als een getroffen dier. Met die ene actie heb ik een vijand voor het leven gemaakt. Hij stort neer op zijn knieën en kan niet anders dan huilen. Zijn tranen in schril contrast met het gejoel en het gejuich van de omstaanders.

Hun lawaai zorgt er wel voor dat ik de waarschuwing van een ploegmaat niet horen kan en veel te laat de hoge bal opmerk. Het projectief recht op mijn kaak, ik voel iets verbrijzelen onder mijn ogen en de slag brengt me aan het wankelen. Het gejuich weerklinkt nog luider. Ik weet wat ze echt willen zien en terwijl ik naar de bal ren, is de kans groot dat hun wens werkelijkheid wordt. Met zijn tweeën lopen we van tegenovergestelde richting naar de bal, hij iets dichterbij dan ik, maar ik meer vastberaden dan hij om dit duel te winnen.

Net wanneer hij, een ouwe aanvaller van Club Brugge, wil passen naar een ex-middenvelder van Genk die vrij staat, bereik ik hem met de knie vooruit. Recht in zijn zij. Hij verliest zijn evenwicht en ik bestendig zijn val door met de ellenboog tegen de neus te stoten. Ik voel hoe het kraakt door mijn daad. Nu krijgen ze wat ze willen, nu krijgen ze bloed te zien. Het gutst eruit, zijn kin meteen bedekt met een laag van rood. Hij grijpt zijn gebroken neus vast, ervaart een nieuwe pijnscheut en probeert mij te raken met een zwaai van zijn andere arm. Maar ik ben al meters verder, in balbezit.

Ik tik het zware geval voor mij uit, tussen mij en de goal staat nog één halfnaakte doodsbenauwde verdediger. Hem ken ik niet. Hij ziet er ook uit alsof ze per ongeluk een gepensioneerde fietscoureur hebben opgescharreld, met zijn uitgemergeld bovenlijf en pezige beentjes. Met de moed der wanhoop stormt hij op mij af. Maar nog voor hij mij bereikt, trap ik met volle kracht op de bal en raak zijn tenger lichaam volop op de borstkas. Zijn adem stokt en zijn hoofd kleurt blauw. Deze frontale aanval op zijn longen zo krachtdadig dat het fataal kan zijn. Even blijft hij ook roerloos liggen, tijd genoeg om de bal in het doel te laten rollen. Er is opnieuw gejuich te horen, niet uitbundig, meer uit een reflex na een doelpunt. Als iets dat ze kennen van televisie. Zijn teamgenoten snellen hem ter hulp, het lijf van de vorige getroffen man vol bloed, de kleur van zijn short onherkenbaar. De verdediger leeft nog, maar moet al zijn energie benutten om zuurstof in zichzelf te pompen. De man met de bloedneus doet teken dat ze moeten opgeven aangezien twee van hun drie spelers buiten strijd zijn, door mij zo toegetakeld. Het levert mij een uitbundig applaus op en wat extra biljetten bovenop het beloofde bedrag overhandigd door de scout. Nadat hij mij thuis heeft afgeleverd, belooft hij mij een paar dagen met rust te laten.

‘Een week maximum.’

Vier dagen en nachten later lig ik nog steeds geradbraakt in mijn bed. Nauwelijks mijn matras verlaten, enkel voor het hoogstnoodzakelijke. Voor de eerste keer sinds lange tijd weet ik terug hoe een kater aanvoelt, wegens een dronkenschap die niet werd afgelost door een volgende. Mijn lichaam is een wrak, maar mijn geest beleeft een roes. De triomf van overwinning en bijhorende betaling vervullen mij met een trots uit een veel te ver verleden. Dat heb ik gemist, deze sensatie na een fantastische match. Dat wil ik opnieuw voelen, ook al saboteer ik daarmee mijn eigen over datum lijf. Maar het is dan ook al lang te laat om in schoonheid te eindigen.

De bel krijst door het huis. Ik weet wie het is. Nog voor ik uiterst moeizaam de deur bereikt heb, heeft de scout al drie keer opnieuw op de bel gedrukt. Ik vermoed dat hij eerst in het café heeft gekeken voor hij hier aankwam. De enige twee plekken waar ik zou kunnen zijn. Het is net voorbij middernacht, maar toch staat hij daar met twee kartonnen bekers koffie.

‘Goeiemorgen, tijd om op te staan.’

Zijn opgewektheid de totale tegenpool van mijn nachthumeur. Zijn vrolijkheid verdwijnt ook niet onderweg in de auto.

‘Van diegene die ik geselecteerd heb uit jouw generatie ben jij nog wel de meest beloftevolle, vind ik.’

‘Ik ben ook heel mijn carrière enkel beloftevol gebleven. Zijn er dan zoveel die toestemmen, van mijn leeftijd?’

‘Wel wat. Jij komt ook uit de tijd toen er nog geen grote sommen werden uitbetaald. Wat jullie hebben verdiend, geraakte gemakkelijk op. Ik denk dat ongeveer de helft aan lager wal is geraakt. Vooral keepers, die zijn meestal het slechtst in geld beheren en het ergst in gokken. Herinner je nog Bodart?’

‘Ja. Nog tegen gespeeld toen hij bij Standard zat. Maar we gokten allemaal zwaar. Die nieuwelingen nog meer dan ons blijkbaar,’ zeg ik.

‘Dat is waar. Wat wil je ook anders? Je bent zestien jaar, geplukt uit één of andere getto en je krijgt miljoenen. Natuurlijk doe je stomme dingen. Natuurlijk ga je op jeugdwedstrijden beginnen wedden. Daar komen ze vandaan, ze kennen die andere spelers, ze kennen die trainers, natuurlijk krijgen ze tips. Niks mis mee, maar zo verdwijnt het geld wel snel.’

‘Dus binnen een jaar twintig ga je die ook oppikken in kroegen?’

‘Ik weet niet. Hun lijven zijn nu al kapot, verslaafd aan pijnstillers en vol cortisone gespoten. Die mannen zijn niet wat mijn bazen zoeken. Niet zoals jou.’

‘Moet ik dat als een compliment zien?’

‘Dat mag, dat moet niet.’ 

 

Hij brengt me naar een flatgebouw aan de rand van de stad. Daar waar niet de helft aan lager wal is geraakt, maar iedereen onderaan begint. Met als enige mogelijke ontsnappingsroute opgepikt worden door een man als hem hier. Maar hij vertelt mij dat voetbalploegen minder en minder hier komen zoeken.

‘Ze zijn misschien iets beter dan een blank jongentje met een eigen tuin om in te trainen, maar ze leveren zoveel meer gedoe op. Iedereen wil nu een nieuwe brave De Bruyne vinden, niet een nieuwe Nainggolan. Dat levert meer sponsors op.’

Hij drukt op een bel zonder een naam ernaast en zonder een naam te vragen, wordt de voordeur geopend. We stappen de lift in, twintig verdiepingen naar boven. Daarna een doolhof van een gang om aan te kloppen bij een deur met noch nummer noch naam.

‘Ik mag niet mee binnen,’ zegt de man nog. Hij geeft me een klop op de schouder en wenst me veel succes. Daarna laat hij mij alleen achter voor een deur die open zwaait.

Het huis zit barstensvol mensen. Sommige gezichten zijn dezelfde als de vorige keer. Bij mijn binnenkomst wijzen ze mij aan en fluisteren elkaar iets in het oor. Mijn reputatie heeft reeds zijn werk gedaan. Ik  moet mij een weg forceren doorheen deze menigte. Ik voel hoe ze mijn spieren betasten en mijn kansen inschatten.

De woonkamer is de enige plek met ietwat open ruimte, de arena voor ons duel. Aan de overkant staat mijn tegenstrever al klaar. De man, voorbij de zeventig, staat te trillen op zijn benen, de bal al voor zijn voeten. Geen verzwaard model deze keer, maar versierd met metalen schijven om extra schade te berokkenen. Ik ontdoe me van alle bovenkleding en zet me schrap voor zijn eerste schot. Ondanks minimale manoeuvreerruimte kan ik deze net ontwijken, de bal suist langs mijn wang, beukt tegen de muur en de impact veroorzaakt een barst van plafond naar vloer. Het is aan mij nu. De man trilt nog harder. Het lijkt bijna een truc om nog moeilijker geraakt te worden. Ik trap niet te hoog en mik op zijn borstkas. Ik raak zijn rechterschouder. Het effect is meteen zichtbaar, een donkerrode vlek verschijnt als een brandmerk. De klap smijt mijn tegenstander tegen de muur, zijn achterhoofd onzacht tegen een fotokader. Het glas verbrijzelt, maar ik zie geen bloed. Ik heb hem verwond, maar niet uitgeschakeld.

Hij verbijt de pijn en legt de bal goed. De toeschouwers keuvelen verder met een half oog op de wedstrijd. We lijken wel achtergrondmuziek voor hun feestje. Deze gedachte leidt me even af, net op het moment dat hij aanvalt. De bal vliegt tegen mijn rechterbeen, mijn beste been.. De pijn is immens en zorgt ervoor dat ik overschakelen moet naar mijn linkerbeen. Die kerel aan de overkant is zoveel slimmer en tactischer aan het spelen dan mij. Dit is niet zijn eerste keer hier. Nog zo’n schot op mijn ander been en ik ben totaal kansloos.

Het is terug aan mij. Ik kan nauwelijks rechtop blijven, laat staan een goed schot nemen. Ik leg de bal aan mijn linkervoet, ik wankel net voor ik schoppen wil. En dan zie ik het, de plotse grijns op zijn gezicht, zijn overtuiging dat hij mij reeds verslagen heeft, zijn klein genot over mijn nakende vernedering. Mijn reactie is er één uit woede, ik grijp de bal met mijn hand en gooi hem met alle resterende kracht naar hem. Te verbaasd om te reageren, mist hij de kans om zich te beschermen. De half metalen bal frontaal op het gezicht en verplettert alles op zijn weg: neus, mond en ogen. Zijn schedel een pijnhoop van verbrokkeld bot en bloed. Zijn lijf belandt levenloos op de grond. Alle geluid verdwijnt uit de ruimte. Niemand zegt iets, niemand beweegt, alleen mijn zwaar gehijg is te horen. Wat hierna met mij gebeuren zal, beslissen zij. Alles hangt af van hoeveel ik hen heb opgeleverd, denk ik. Maar wat er ook gebeurt, ik ben eindelijk voorbij beloftevol geraakt, voorbij ex-voetballer. 

Joost Vandecasteele (1979) is schrijver, scenarist en komiek. Zijn eerste boek, Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij, is nu op CANVAS te zien als de televisiereeks Generatie B door de bekroonde filmregisseur Pieter Van Hees. Vandecasteele schreef ook een blog over hoe dat is voor een auteur, als je boek naar het scherm wordt gebracht.

Dit verhaal verscheen eerder in Hard gras.

Auteurs
Auteur: Joost Vandecasteele

Schrijver, scenarist en komiek Joost Vandecasteele (1979) gelooft heilig in de kracht van mengvormen. Zo maakte hij samen met Happy Volcano de literaire game The Almost Gone en is zijn eerste boek, Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij, omgevormd tot de televisiereeks Generatie B. Na de roman Jungle en de roman in beelden Bella is Wraakengel het derde boek van Joost bij Lebowski, waarvan gelijktijdig een audioserie verschijnt.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: