Zoeken
'Mijn moeder zou heel trots geweest zijn'
Arnon Grunberg verzorgt – samen met de Vlaamse dichteres Charlotte van den Broeck – de openingsspeech op de Frankfurter Buchmesse. ‘Ik zal niet nalaten om iets te zeggen over de wereld, ons huidige Europa en de vluchtelingencrisis. Maar wat kan literatuur helemaal bewerkstelligen?’  

'Mijn moeder zou heel trots geweest zijn'

Gepubliceerd op 14 oktober, 2016 om 00:00, aangepast op 24 januari, 2017 om 00:00

Hoe is het om uitgenodigd te worden als openingsspreker op de Frankfurter Buchmesse?

‘Dat is een eervolle opdracht. En voor mij persoonlijk betekenisvol. Mijn beide ouders komen uit Duitsland. Ik ben trots, en vooral omdat mijn moeder heel trots geweest zou zijn – stel dat de Duitse Bundespresident Joachim Gauck in de zaal zou hebben gezeten, dat zou haar wel wat hebben gedaan. Vooral denkend aan mijn ouders ben ik heel blij. Ambitie komt vaak voort uit het verlangen om te voldoen aan de verwachtingen van je ouders. Niet dat mijn ouders wilden dat ik schrijver werd, maar wel dat ik iets bijzonders zou gaan doen.

U woont al jaren in New York, maar staat nu voor Nederland op het podium. Waarom ontvlucht een Nederlandse schrijver Nederland?

‘Nou ontvlucht… zo is het niet echt gegaan. Ik ben in 1995 voor de liefde naar New York gegaan en ben daar gebleven. Op een gegeven moment ben je zo lang weg dat terugkomen voelt als een nederlaag. Of beter gezegd: als reis terug in de tijd, daar had ik geen zin in. De plek waar je geboren bent is toch een toevallige. En literatuur moet zeker niet door een al te nationalistisch perspectief worden bekeken. De Nederlandse taal is mijn eerste taal en alleen al omdat ik voor diverse Nederlandse kranten en weekbladen schrijf voel ik me betrokken bij Nederland. Ik denk dat mijn verhouding met Nederland te vergelijken is met die van een Nederlandse Turk met Turkije. Er is verbondenheid, maar ik ben blij dat ik er niet meer woon. Al geloof ik wel dat ik anders dan sommige Nederturken die graag met Turkse vlaggen zwaaien niet zo snel met een Nederlandse vlag zal zwaaien.’

Frankfurt 2016 heeft gekozen voor het beeld van de Noordzee als verbindend element tussen Nederland, Vlaanderen en Duitsland. Wat heeft u met de Noordzee?

‘Met de Noordzee heb ik weinig, maar feit is dat de Noordzee Duitsland, Nederland en België verbindt. Je kunt in de Noordzee ook iets anders zien. Misschien wilde Moeyaert zeggen dat het geen dog-eat-dog world is, maar een fish-eat-fish world.’Ziet u deze opdracht als een officiële bevestiging van het feit dat u momenteel als de belangrijkste schrijver van Nederland wordt beschouwd?
‘Het appelleert zeker aan een gevoel van hoogmoed. Dat moet ik zien te onderdrukken. De openingsspeech doe ik trouwens samen met de Vlaamse dichteres Charlotte van den Broeck. We hebben elk acht minuten en doen de openingsspeech in dialoogvorm.’

Weet u al wat u gaat zeggen?

‘Dat weet je pas als je gaat schrijven, maar ik ben me ervan bewust dat er vele hoogwaardigheidsbekleders in de zaal zullen zitten. Ik zal niet nalaten om iets te zeggen over de wereld en ons huidige Europa, misschien over de Brexit, de vluchtelingencrisis. Maar ik denk dat het tegelijkertijd goed is al te grote en lege woorden te vermijden. Niet dat het zal helpen, want wat kan literatuur uiteindelijk helemaal bewerkstelligen?’

Wordt het een pleidooi voor meer daadkracht in Europa?

‘Nee, dat zou veel te veel een cliché zijn. Gemeenplaatsen zijn voor politici. Maar ik kan de huidige politieke situatie wel koppelen aan mijn eigen geschiedenis en aan de geschiedenis van mijn ouders, die beiden Duitsers waren. Het politieke is persoonlijk en het persoonlijke is politiek.’

Kennen veel van de aanwezigen u? U bent in 29 talen vertaald.

‘Ik denk wel dat veel Duitse lezers een boek van mij gelezen hebben.’Zo’n momentum van een Gastlandschap op de Buchmesse vraagt om statements over de Nederlandse literatuur anno 2016.
‘Van de week vroeg de Duitse zender Sat3 daar ook naar. Maar ons literaire landschap is zo divers, daar kan ik werkelijk niets over zeggen. Zelfs als je het over onze Grote Drie hebt – Hermans, Mulisch en Reve – kun je geen gemeenschappelijke noemer vinden. Ik woon buiten Nederland en lees internationaal. Dat heb ik altijd gedaan. Als kind las ik niet alleen Annie M.G. Schmidt, maar werd ik ook beïnvloed door Astrid Lindgren.’

Leest u veel Nederlandse en Vlaamse literatuur?

‘Ik zou het wel willen, maar mijn tijd is beperkt. Meestal lees ik iets als ik wat nodig heb voor een lezing of recensie. Lize Spit bijvoorbeeld moet ik nog lezen, ik ben kleinaandeelhouder van uitgeverij Das Mag.’

Heeft u een boodschap aan uitgevers? Dat het uitgeefvak steeds commerciëler wordt en wel weer wat meer maatschappelijk geëngageerd zou mogen zijn?

‘Onlangs heb ik een bezoek gebracht aan een slachthuis, waar ik geconfronteerd werd met boeren die daar varkens brengen die tijdens hun leven veel te klein behuisd waren. Die boeren zeggen ook: als consumenten bereid zijn meer te betalen voor hun stukje vlees, dan kan ik de varkens een grotere behuizing geven. Zo is het ook met uitgevers. Zij geven uit wat mensen kopen. De een doet dat met meer liefde dan de ander.’

Wat vindt u ervan dat uitgevers zich steeds meer richten op kookboeken en kinderboeken, omdat daar de groei in zit, en minder op literatuur?

‘Dat moeten ze vooral doen. Mijn roman Fantoompijn gaat over een schrijver die doorbreekt met een kookboek. Het is een vraagstuk waar ik me niet mee verhoud. Wat is er mis met kookboeken?’

Welke dingen vallen u op in de Nederlandse uitgeverswereld?

‘De laatste tijd vooral de discussies rond De Bezige Bij. Ik heb het idee dat sommige Bezige Bij-auteurs Dyab Abu Jahjah gebruikten als excuus om weg te gaan bij De Bezige Bij. Het is heel ironisch. Als ze Abu Jahjah niet zo veel aandacht hadden gegeven was hij nooit Zomergast geworden. Ze hebben hem een enorm podium gegeven. Ik vind dat je je als auteur niet met het uitgeefbeleid van je uitgeverij moet bemoeien. Bij Nijgh & Van Ditmar kwamen ze met een boek van de voormalige pornoster Bobbi Eden. Je kunt er wel tegen tekeergaan, maar je kunt ook vertrouwen op de smaak van je uitgevers. Of je vertrouwt op zijn of haar smaak, of je gaat weg.’

Waarom bent u kleinaandeelhouder geworden bij Das Mag?

‘Ik neem graag deel aan hun gezellige jaarlijkse aandeelhoudersvergadering. Ik vind dat ze naar behandeld zijn door de gevestigde uitgevers. Natuurlijk zeggen ze dat ze dingen anders gaan doen. Dat zei ik vroeger ook. Joost Nijsen zei dat vroeger ook. Ze doen bij Das Mag dingen echt anders, zoals met hun leesclubs.’

Zelf wordt u zowel uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar als door Lebowski. Bij Nijgh is Vic van de Reijt opgevolgd door Elik Lettinga, die een heel andere lijn voert. Hoe vindt u dat?

‘Voor mij is daar niet zo veel veranderd. Mijn redacteur daar is al vele jaren en nog steeds Caroline Mulder. En Vic maakt nog steeds boeken. Ik kan het goed vinden met de huidige uitgever Elik Lettinga en de directeur Paulien Loerts. Je hoeft niet drie keer per week gebeld te worden door je uitgever, je hoeft niet bevriend te zijn.’

Met Lebowski-uitgever Oscar van Gelderen bent u wel bevriend, toch?

‘Ik zeg wel eens dat ik met Oscar een haat-liefdeverhouding heb. Oscar reageerde: “Van die liefde heb ik nog nooit iets gemerkt.” Met hem begon ik met De Joodse Messias. Het was de bedoeling dat het eenmalig was. Maar toen kwam Onze oom en nu het “moederboek”. Ik werk fijn samen met Vic, maar met Oscar moet ik lachen. Vic heeft voor Privédomein mijn brievenboek samengesteld. Ik was vroeger een enorme brievenschrijver. Ik had toen nog geen column. Voor Oscar is trouwens het redigeren en drukken het minst interessante aan een boek, voor hem is het meer het verkopen.’

Tegenwoordig worden auteurs geacht de marketing van hun boeken zelf ter hand te nemen via social media.

‘Dat doe ik niet. Dat doet Oscar. Ik heb daar geen tijd voor. Ik houd het christelijk, plan er een paar dagen voor vrij, maar dat is het dan ook wel. Mijn boek verkopen hoef ik niet te doen, dat doen de boekhandels. Dat is hun vak. Er wordt wel meer van je gevraagd dan vroeger. Meer dan twee weken door het land reizen voor een boek doe ik niet. En twee weken is eigenlijk al veel.’

Wat is er veranderd in uw ruim 25 jaar schrijverschap?

‘Tegenwoordig krijgen auteurs mediatraining. In mijn beginjaren zei pr-medewerkster Ineke Boerrigter tegen mij: “Sonja [Barend] wil je graag hebben.” Toen ben ik daar met mijn toenmalige vriendin naartoe gegaan. Er ging toen nog niemand van de uitgeverij mee. Ik zat samen met Hedy d’Ancona en Jeroen Krabbé aan tafel. Op een gegeven moment vroeg ik: “Mag ik een stukje voorlezen?” Als je nu naar Jeroen Pauw gaat, heb je eerst een halfuur een voorgesprek met een redacteur. Zo’n item wordt helemaal voorgekauwd. Het wordt er niet beter van, vind ik. Jeroen Pauw is geen domme man, maar ze zijn bang dat er iets gebeurt wat ze niet verwachten. Terwijl dat onverwachte juist goede televisie kan opleveren. En je wordt sneller afgekapt. Daarom ga ik ook niet naar DWDD. Daar kun je nog geen zin afmaken. Met Jeroen Kan, de opvolger van Wim Brands, heb ik wel een interessant gesprek gehad.’

Wat is in het huidige tijdsgewricht de rol van schrijvers in de samenleving?

‘Toen ik begon, speelde literatuur een grotere rol dan nu. Het heeft niet meer die verheven positie die het had. Althans dat is mijn indruk, maar misschien had ik toen meer illusies. In Duitsland nemen schrijvers een veel belangrijker positie in dan in Nederland. Uitgevers zeggen dat de markt met 30 procent gekrompen is sinds 2008. Daarvan hoor je verschillende interpretaties. Het kan goed zijn dat mensen in die jaren dat het allemaal de hemel in groeide veel boeken kochten die ze niet lazen en dat ze nu weer boeken kopen die ze wel lezen. Hoe het ook zij, ik ben niet somber. Een boek met een oplage van 10.000 exemplaren heeft net zo veel bestaansrecht als een met een oplage van 20.000 exemplaren. Ook een boek van 500 exemplaren kan bestaansrecht hebben.’

U bent veel uitgegeven in het buitenland.

‘Ja, in 29 landen. Daar ben ik heel blij mee. Niet om het geld. Als je in een land als Kroatië wordt uitgegeven dan word je er niet rijk van. Maar je wordt uitgenodigd en kunt dan andere schrijvers ontmoeten en dat is heel waardevol. Als ik word uitgenodigd probeer ik er altijd heen te gaan en te horen wat zij in mijn boeken lezen. In andere landen leggen ze andere accenten. In Duitsland is een echte leescultuur, in Italië en Frankrijk is dat veel minder. Ik ontmoet ook graag journalisten. De man zonder ziekte werd in Frankrijk gelezen als een komedie en in Duitsland als een tragedie. Ze vergelijken jouw boeken met boeken uit hun eigen cultuur, die jij niet kent. Over Tirza vroegen ze: “Is dit een typisch Nederlandse middenklassefamilie?” Nee, dit is eerder een westerse middenklassefamilie. Ik ben in Brazilië, Japan, Zuid-Afrika en Canada geweest. Je moet niet te veel verwachten van die bezoeken. Er zitten goede uitgevers bij, maar ook minder goede. Je komt ook bij uitgeverijen over de vloer die niet zo goed functioneren. Zo kreeg ik een keer een diner aangeboden door een kleine Turkse uitgever, die zelf niet mee-at. Ik vermoed dat hij dat niet kon betalen. Dat was een pijnlijke situatie.’

Hoe gaat u om met uw vertalers?

‘Vertalers zijn je beste lezers. Met mijn vertalers heb ik enorm leuke ontmoetingen. Het liefst lees ik een vertaling zelf mee. Lina Spies heeft Tirza vertaald. Met mijn Tsjechische vertaler Veronika Ter Harmsel Havá­ková ben ik bevriend geraakt. Rainer Kersten stuurt veel vragen. Ik vind het ook leuk om van ze te horen hoe ze vertaler zijn geworden. Philippe Noble is diplomaat, die werkte bij Maison Descartes, ging Nederlands leren en is toen maar gaan vertalen. Sam Garrett werd verliefd op een Nederlandse vrouw. Hij heeft ook een B&B in Frankrijk. Ook met Karol Lesman ben ik bevriend, hij vertaalt zowel Pools-Nederlands als Nederlands-Pools.’

Hoe gaat het met het Grunberg Literary Agency?

‘Ik had een literair agent in de VS, maar die ging elders werken en toen heb ik met Oscar gepraat en die wilde het wel gaan doen. Vervolgens hebben we met Paulien gesproken en hebben we dit agency opgericht. Af en toe hebben we een vergadering en dan bespreken we wat er vertaald wordt en wat er aan de hand is.’

Kent u de Nederlandse boekhandel een beetje?

‘Ik ben acht á tien weken per jaar in Nederland. Dan kom ik niet veel in boekhandels, tenzij ik er optreed. Onlangs was ik bij De Tribune in Maastricht, bij Broekhuis in Hengelo en bij Van der Meer in Noordwijk. Ik onthoud vooral of er aardige mensen zijn. Er is enige afstand tussen boekhandelaar en auteur. Als een boek niet goed verkoopt, zegt de boekhandelaar: het ligt aan de auteur, en de auteur zegt: het ligt aan de boekhandelaar. Maar het is fijn om bij lezingen door bevlogen boekhandelaren ontvangen te worden. In Duitsland verwachten ze dat je na afloop samen gaat eten. Als je zo ver weg op stap gaat blijf je daar toch slapen, dat is vaak erg leuk.’

Waar koopt u zelf uw boeken?

‘Ik moet bekennen dat ik het meeste online koop, maar als ik al eens in een boekhandel ben en ik zie iets wat me interesseert of wat me anders niet was opgevallen, zeker in Duitse boekhandels, dan koop ik ook wel eens daar.’

De digitalisering van boeken en de tendens naar streaming leesplatforms is voor veel schrijvers een grote zorg. Voor u ook?

‘Nee. De meeste zorgen zijn tijdverlies. Er verandert niets en je hebt jezelf alleen maar hoofdpijn bezorgd en geen inzicht. Als mijn inkomsten zo achteruitgaan dat ik niet meer van het schrijven kan leven, zal ik er iets naast moeten doen. Of ik zoek een oudere dame met veel geld om mee te trouwen. Je moet flexibel zijn.’

Wat verwacht u van de Buchmesse dit jaar?

‘Toen Nederland voor de eerste keer Schwerpunkt was liep ik er als broekie rond voor de VPRO, op zoek naar De Nederlandse Ziel. Die bestond natuurlijk niet. Ooit was ik er als uitgever. Toen was ik diep onder de indruk. Frankfurt is niet leuk. Het is een soort veehandel. Leipzig is veel leuker. Maar Moedervlekken is net in het Duits vertaald en na Frankfurt volgt er een Duitse Lesereise, dan ga ik een paar keer voorlezen. Dat doe ik graag. Er zijn een paar verplichte punten in het programma, zoals met z’n allen op de groepsfoto. En daarna ga ik naar Bulgarije. Ik kijk niet naar Frankfurt uit. Maar als ik er ben, komt het altijd wel goed.’


Tekst: Lucie Th. Vermij 

Dit interview verscheen op 14 oktober 2016 in Boekblad Magazine.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: