Zoeken
Mijn eerste drie dagen in Amsterdam
Ik heb op het Rembrandtplein gezeten en bedacht dat het een mooi plekje zou zijn om zoals George Perec in Parijs te proberen dit oord uit te putten – woorden waarmee George Perec de poging benoemt te beschrijven wat er tijdens een aantal uren op dit plein gebeurt.  

Mijn eerste drie dagen in Amsterdam

Gepubliceerd op 13 september, 2016 om 00:00, aangepast op 26 januari, 2017 om 00:00

Ik heb de Volkskrant gekocht en gelezen dat er ook gif is gevonden bij DuPont in Kerkrade. In de productie van tapijtgarens werd er gewerkt met een ‘onbekende groene stof’. (Citaat): “Daar kregen werknemers flinke uitslag van, een soort zweren: hun hele armen en benen zaten onder de rode pukkels. Het jeukte ontzettend. Toen een collega dit spul een keer mee naar huis nam om het ergens te laten analyseren, heeft hij ongelooflijk op zijn donder gekregen. Dat werd niet getolereerd door de leiding.” (Einde citaat) Onbekende groene stof deed me denken aan de verpakking van kauwgom in mijn jeugd, waar Kaumasse mit fremden Stoffen op stond, en aan het geneesmiddel dat mijn moeder nu inneemt en waarvan de werking onbekend is. Kinderachtige eufemismen treden in werking als het om je gezondheid gaat: ‘onbekende groene stoffen’‘ of ‘brood met granen van toen’, misschien omdat gezondheid net als een happy ending alleen maar in de wereld van sprookjes is te vinden. En als laatste, ik weet niet hoe dat kwam, schoot me nog de Bijlmerramp te binnen. Misschien omdat ik in Amsterdam ben en voor de eerste keer in Nederland was toen de Bijlmerramp juist had plaatsgevonden, en natuurlijk vanwege de mannen in witte pakken, die ook, zoals het gif bij DuPont en die granen van toen, onbekend waren en zijn gebleven.

Ik heb aan een Cannabis-Lolly gelikt en iets gegeten dat men misschien zou kunnen noemen: broodje verkeerd.

© Piet van de Hoef, Boekenmarkt op het Spui


Ik ben naar de boekenmarkt op het Spui gegaan en heb het verzameld werk van Paul van Ostaijen gekocht. In een tweedehands boekenwinkeltje in de Rosmarijnsteeg, dicht bij mijn appartement, heb ik vervolgens toevallig twee boeken van Jef Bogman over Paul van Ostaijen gevonden: De stad als tekst en Professoren, hier is de laatste gnostieker. Het is heel jammer dat deze winkel aan het eind van het jaar moet sluiten. Na vierendertig jaar. Maar ik weet niet of ik de reguliere prijs van 35 euro voor deze twee boeken betaald zou hebben. Nu mag alles voor 5 euro per boek weg. Maar omdat ik nog een boekje met verhalen van Willem Frederik Hermans gekocht heb en een boek van Jeroen Brouwers en een van Karel van het Reve met de mooie titel: Ik heb nooit iets gelezen, evenals een boek over Georges Bataille, heb ik toch nog met veel plezier dertig euro bij dit oudere stelletje achtergelaten.

Ik heb een aflevering van De Slimste Mens en van De Wereld Draait Door gezien. Daarna heb ik in De betoverde wereld van Balthasar Bekker gelezen en een mooie definitie van de Lemures gevonden: “Wanneer den stervenden de kraght en spraak ontvielen, wierd Lemures de naam der nagebleve zielen.”

Ik heb om twee uur ‘s nachts uit het raam naar café Hoppe gekeken en gezien hoe de corpsballen lawaai maakten, en zag toen ook in café De Zwart daarnaast al die aangename en stille mensen zitten. De uitdrukking ‘corpsballen’ heb ik voor het eerst van Frau Marx van het Goethe Institut gehoord, zij heeft me ook verteld dat Adri van der Heijden altijd in café De Zwart zat. Maar na het overlijden van zijn zoon is hij daarmee gestopt. Ik dacht toen: hoe kun je zoiets verwerken? En wat zou ik doen als mijn dochtertje zou sterven?

Ik ben naar de Blauwbrug gegaan, die ik uit de roman De slag om de Blauwbrug ken. Het is een mooie brug met een eetcafé aan de overkant en een fietsenwinkel waar op de muur stond te lezen: Brains travel with bikes, en ik heb geleerd dat de garage van het stadhuis in 2012 verkozen werd tot beste garage van de stad.

Op de rommelmarkt bij de Zwanenburgwal heb ik Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam van Rudy Kousbroek gevonden, maar de handelaar vroeg er vier euro voor, wat ik te duur vond met dat verkreukelde omslag. Later had ik er spijt van omdat er van die Max-Ernst-achtige gravuren in zaten. In plaats daarvan heb ik enkele stands verder voor 7 euro 50 de volgende boeken gekocht: Mijn benul van Jan Hanlo, Figuranten van Arnon Grunberg. En als compensatie Het meer der herinnering van Rudy Kousbroek. Verzamelde Gedichten van J.C. Bloem heb ik meegenomen omdat er een prentje van een knielende jongen in zat. Deze jongen was Francisco, die de Maagd des Heren heeft zien verschijnen in Fatima. Verder de eerste roman van Harry Mulisch, Archibald Strohalm, ik vond die naam best wel grappig. De vroege boeken van Mulisch zijn blijkbaar oké. Voer voor psychologen vond ik destijds mooi. Verder zat er nog bij: een boekje over Witold Gombrowicz en zijn roman De pornografie, een Nederlandse uitgave van Het gebruik van het woord van Nathalie Sarraute, van een Amsterdamse uitgeverij met de aparte naam ‘Hölderlin’. Het omslag zag er precies zo uit als een omslag van Gallimard en het boek begon met de zinnen: “Ich sterbe. Wat betekent dat? Het zijn Duitse woorden. Ze betekenen ik sterf. Maar vanwaar, maar waarom zo plotseling? Dat zult u zien, nog even geduld. Ze komen van ver, ze duiken op (zoals men zegt: dat komt bij me boven) uit het begin van deze eeuw, uit een Duitse badplaats.” Verder Tutte le canzoni van Fabrizio De André, met muziek, een biogafie van Pasolini in het Engels, en van Walter Falk Leid und Verwandlung over Rilke, Trakl en Kafka. En ten slotte een bundel verhalen van Biesheuvel met de titel Slechte mensen. Ik hou van Biesheuvel en ik vroeg me af wat er van hem is geworden.

© Piet van de Hoef, De tweedehands boekwinkel


Ik moest opeens aan het woord ‘habbekrats’ denken.

Ik heb op een zuil de zin gelezen: “De tijd kruipt met het bouwwerk heen. Van hier van daar rest soms een steen.” En op het voetstuk stond nog: “Die te Amsterdam vaak zei ‘Jeruzalem’/En naar Jeruzalem gedreven kwam/Hij zegt met een mijmerende stem: ‘Amsterdam, Amsterdam.’” Het zinnetje was gelukkig van Jacob Israel de Haan, zodat dat ik mijn gedachte of het misschien anti-semitisch zou kunnen zijn niet verder hoefde te denken, tenslotte was hij ook nog homo, maar werd hij vermoord om andere redenen. Ik vraag me af of dit allemaal typisch Duitse gedachtes zijn.

Ik heb een tweede standbeeld gezien van een man met krullen en een lange, tot de aarde zich uitstrekkende mantel met vogeltjes erop. In dit geval stond er op het voetstuk: “Het doel van de staat is de vrijheid.” Het gezicht van die man deed me een beetje denken aan Spinoza, maar ik wist niet waar de vogeltjes vandaan kwamen en wat ze moesten betekenen.

Ik heb op televisie een nieuwsbericht gezien over de verkiezingen in Mecklenburg Vorpommern deze zondag. De presentator sprak over de zogenaamde angstgegner van de CDU, de AFD, die de verkiezingen dreigt te winnen, en dat dit een olievlek voor Merkel zou kunnen worden. Als ik het goed begrijp is een olievlek voor Nederlanders iets wat dreigt groter en groter te worden. In het Duits kun je dat niet zeggen, daar is een olievlek maar een klein vlekje op de grond van een garage, dat je niet kunt verwijderen. Het wordt niet groter, maar blijft toch bestaan, wat je ook doet. Het is een soort kaïnsteken. Typisch Duits.

Ik heb al een eerste theorie ontwikkeld over de verbanden tussen het Nederlands en het Duits. Oorspronkelijk waren die twee één enkele taal. Maar de Duitsers zijn zo omslachtig met hun lange woorden, anders dan die praktisch aangelegde Nederlanders. Dus besloot men honderden jaren geleden om alle lange woorden op te delen. De Nederlanders namen het voorste gedeelte van de woorden, de Duitsers het achterste. Je hoeft alleen de twee bij elkaar horende delen te vinden om het oorspronkelijke woord te herstellen. Ik wil graag een voorbeeld geven: jammer betekent in het Duits schade. Samengevoegd: Jammerschade. Of een ander voorbeeld: kachel betekent in het Duits Ofen. Samen: Kachelofen. Of ten slotte: honds betekent in het Duits gemein. Samen: Hundsgemein.

Ik heb me voorgenomen ten minste één verhaal in het Nederlands te schrijven. De titel heb ik al, het is een parafrase van een Hermans-titel en luidt: De schrijver kwetsbaar, kwetsbaar de schrijver.


Frank Witzel schreef Hoe een manisch-depressieve tiener in de zomer van 1969 de RAF bedacht: het boek dat vorig jaar de Deutscher Buchpreis won en waarvan binnenkort de Nederlandse vertaling verschijnt bij Lebowski Publishers. Sinds 1 september verblijft Frank Witzel op uitnodiging van het Nederlands Letterenfonds als writer in residence in Amsterdam. Na drie dagen Amsterdam schreef hij deze tekst. In het Nederlands. Voor de publicatie op deze plek heeft zijn vertaalster, Josephine Rijnaarts, de spelling verbeterd en hier en daar wat woorden of een zinnetje veranderd, zonder evenwel de stijl van de schrijver aan te tasten. Het andere, vreemde, niet helemaal correcte klinkt mee in de onbevangen taal van deze onbevangen door Amsterdam lopende vreemdeling. En juist dat maakt deze tekst innemend, ontroerend haast, zoals ook bleek uit de reacties van het publiek toen de auteur dit stuk op 4 september voorlas tijdens de Boekenparade op Manuscripta.

De afbeeldingen bij deze tekst zijn van kunstschilder Piet van de Hoef. www.pietvandehoef.com

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: