Zoeken
Berichten uit de Biotoop: Slakkendag
Schrijfster Sabine van den Berg leeft met haar gezin in de grootste kunstenaarsgemeenschap van Noord-Nederland: De Biotoop te Haren. In het voormalige Biologisch Centrum van de RUG wonen en werken meer dan 300 mensen.

Berichten uit de Biotoop: Slakkendag

Gepubliceerd op 20 juli, 2018 om 00:00, aangepast op

*

‘Vroeger toen ik klein was, liepen we altijd eerst door de duinen op zoek naar konijnenbotten en -schedels voor mij, daarna gingen we naar het strand om schelpen te zoeken voor mijn vader. We hadden een heggenschaar bij ons om de koppen van dode vogels af te knippen. Ik verzamelde schedels. Ik verzamel ze nog.’

Nynke is studente archeologie. Ze specialiseert zich in botresten. Vandaag is ze net als ik als geïnteresseerde mee met de Slakkendag die haar vader organiseert. Door hun jarenlange tochten weet ook zij veel van de weekdieren die haar vader Jaap bestudeert. Nynke heeft pientere ogen, ze is tenger en draagt haar haren in een paardenstaartje. Glimlachend legt ze me het begrip ‘macereren’ uit, wat nodig is als je zo’n vogelkop meeneemt: het laten rotten in water zodat er alleen kaal botmateriaal overblijft.

De zon schijnt aan een wolkeloze hemel, het heeft al weken niet geregend. Geen ideaal slakkenweer. Maar Jaap is optimistisch. ‘We weten wel waar ze zich verstoppen.’

 

Jaap, mijn buurman, is malacoloog. Hij weet alles van mollusken, oftewel weekdieren. Hieronder vallen slakken, maar ook schelpdieren en inktvissen. Ik heb eens een lezing over zeeslakken van hem bijgewoond die hij gaf in het auditorium van Vleugel F. Hij sprak tijdens een congres voor biologen dat - heel toepasselijk - werd gehouden in De Biotoop, het voormalig biologisch centrum. Een flink aantal bezoekers had hier, net als hijzelf, gestudeerd en hetzelfde auditorium bezocht tijdens colleges. Vol vuur en liefde vertelde Jaap over de in het water zwevende slakjes, die er op de uitvergrote lichtbeelden uitzagen als een soort kleurige zeepaardjes. Ze zwommen dapper en sierlijk rond met ‘vleugels’ aan hun onderlijf waardoor ze leken te vliegen.

Als kind had ik tientallen huisjesslakken in lege augurkenpotten op mijn kamer. Ik liet mijn ‘huisdieren’ geduldig over mijn armen en handen kruipen tot vaak grote afschuw van anderen. Vooral hun oogjes op steeltjes ontroerden me, zo gevoelig en voorzichtig. Ik begrijp Jaaps fascinatie voor die trage glibberbeesten dus wel.

Tijdens de Slakkendag zullen we met een groep van zo’n tien biologen en liefhebbers verschillende biotopen bezoeken: rietlanden, niet onderhouden bos, kanaaloevers en oude- en nieuwe turfafgravingen. Jaap hoopt er slakjes aan te treffen die eerder op deze plekken geïnventariseerd zijn en op de ‘rode lijst’ van beschermde diersoorten staan.

‘Kan ik wel meedoen?’ vroeg ik van tevoren. ‘Ik ken alleen het verschil tussen een naaktslak en een huisjesslak.’ En zou ik een excursie van een hele dag wel volhouden? Lang staan en lopen vindt mijn rug niet fijn.

‘Breng elke slak die je vindt maar naar mij, dan schrijf ik op welke soort het is en waar je hem hebt gevonden,’ antwoordde Jaap. ‘En maak je geen zorgen, die slakken gaan niet zo ver. Je kunt erbij gaan zitten.’

 

De ‘slakkologen’ zijn er klaar voor. Twee van hen dragen lieslaarzen, voor de waterslakken. Er is een man uit Vlaardingen met een enorme camera om macrofoto’s te kunnen maken. De enige andere vrouw, behalve Nynke en ik, is een vermaard deskundige die de Waddeneilanden in kaart heeft gebracht (op slakkengebied dan). Veel wordt er niet gesproken. De biologen nemen rugzakjes, schepnetten en plastic bakjes mee. Jaap loopt rond met een notitieboekje. Op het moment dat we een biotoop bereiken, is het net of je een handje mieren loslaat: ze verspreiden zich razendsnel alle kanten op, lijken meteen te weten wat ze moeten doen en gaan ijverig aan het werk. Af en toe roept iemand een Latijnse naam en komt de rest aanhollen om het exemplaar te bekijken. Een loep gaat rond. Het slakkenhuisje wordt beoordeeld op kenmerken als rechts- of links gedraaid, spiraalvormige strepen of dwarse ribben. Het slakkenlijfje wordt ingedeeld op z’n kleur, strepen of glans.

De vorm van de opening van het huisje, oftewel ‘de mond’, is ook belangrijk: de ene heeft een spitse mond, de andere een ronde. Ik krijg minuscule slakjes te zien van soms maar een paar millimeter. ‘Je begrijpt niet dat er nog een beestje in kan, zo plat is-ie,’ zegt de vinder.

‘Dit is zulk belangrijk werk,’ hoor ik iemand zeggen. ‘Wij zien de directe gevolgen van waterverontreiniging en zuiver water.’ De ontdekking van krabbenscheer, een zeldzame waterplant, met daarin al even zeldzame slakjes, zorgt voor enthousiasme. In dit slootje gaat het goed.

Nynke vertelt mij ondertussen over haar opgravingen bij een terpenonderzoek in Schettens-Sotterum uit een periode van 500 voor Christus tot aan de zestiende eeuw. Ze determineert er botmateriaal. Vaak is de leeftijd af te leiden uit potscherven die in hetzelfde ‘spoor’ zijn terechtgekomen. Ze bestudeert verweringsprocessen, vergroeiingen in bijvoorbeeld tanden om ziektes en ondervoeding te herleiden, snijsporen op botten die slachtprocessen laten zien. Terwijl de slakkologen elke boomstronk en steen omkeren om die na inspectie weer precies zo terug te leggen, speurt Nynke tussen de opgedroogde baggerresten van een kanaal. Ze vindt de poot van een babyree, met het haar en het hoefje er nog aan. Ik hoop dat het arme dier de rest van zijn vege lijf heeft weten te redden en nu ergens voorthobbelt op drie poten.

‘Dit moet thuis nog wel gemacereerd worden,’ zegt Nynke. Ondertussen bedenkt ze hoe ze het pootje mee kan nemen. Het gaat in een paar plastic zakken, die we uiteindelijk toch met poot en al in een prullenbak deponeren vanwege de onwelriekende lucht in de auto die zelfs door drie lagen plastic heen dringt.

Aan het einde van de Slakkendag is iedereen moe maar voldaan. Alle ‘rode’ slakken die de slakkologen zichzelf ten doel hadden gesteld om te vinden, zijn gevonden. Als ik afscheid neem van Jaap en Nynke, vraagt Nynke of ik zin heb om eens te komen kijken op de universiteit. Ik beloof haar dat ik haar een keer opzoek.

‘Kom je dan naar de bottenzolder?’ vraagt ze enthousiast.

Dit is voorlopig de laatste 'Berichten uit De Biotoop'. Sabine van den Berg houdt een zomerstop tot eind augustus 2018. Daarna kunt u haar belevenissen weer  volgen.

Zien Horen Zwijgen, de trilogie van Sabine van den Berg, werd genomineerd voor Het beste Groninger boek.

Eerdere afleveringen van De Biotoopfeuilleton staan op ww.Sabinevandenberg.com.

Tekst & illustratie: Sabine van den Berg

Auteurs
Auteur: Sabine van den Berg

Sabine van den Berg (1969) is als docent Proza verbonden aan de Schrijversvakschool te Groningen. Ze publiceerde eerder de romans De naam van mijn vader, De lachende derde, Wissel en Dingen die niet mogen.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: