Rolstoel
We aten en ik vroeg mijn vader naar een oude bekende van hem.
Hij zei: ‘Zijn vrouw werkt en gaat recht op haar doel af, maar in zijn leven lukt er niet zoveel, eigenlijk. Hij zorgt voor de kinderen.’
Een kordaat antwoord, maar toch begreep ik het niet.
‘Maar hij wilde toch kinderen?’, zei ik. ‘Wilde hij de verkeerde dingen?’
‘Dat kan maar zo.’
Kinderen zijn misschien geen oplossing. Wellicht zelfs een last of onhandigheid. Waar begint en waar eindigt je eigen leven?
Na een korte stilte zei ik: ‘Hoe ga je om met een leven dat dreigt te mislukken?’
Mijn vader keek me aan en lachte schuchter. Misschien dacht hij dat ik het over hem of mezelf had. Hij zei: ‘Tja…’ En verder niets.
Het was een onbenullige allesomvattende vraag, dat begreep ik wel. Ieder antwoord zou een verzinsel zijn geweest.
Terwijl we na het eten een espresso dronken, kwam er een vrouw het restaurant binnen. Ze was buiten adem en zei plots luid, in het Duits: ‘Mijn rolstoel is gestolen, daar in de hoek stond hij.’
Alle etende mensen keken haar aan alsof ze geen mens was. Ze liep verder het restaurant in. Niet onze Duits-Italiaanse ober maakte haar duidelijk dat ze moest vertrekken, maar een andere man die er werkte.
Deze ober werd steeds onvriendelijker tegen haar en zijn gebaren steeds vuiler. ‘Er is hier geen rolstoel!’, schreeuwde hij. De vrouw bleef roepen: ‘Mijn rolstoel is hier ergens!’
Ruw werd ze buiten gewerkt. Ontheemd en vloekend stiefelde ze weg.
Onze Italiaanse ober had staan toekijken bij het tafereel. Vervolgens bracht hij glimlachend de rekening alsof er niks aan de hand was. Al het werk dient verdeeld te worden. Het vuile werk dient bij voorkeur door iemand anders gedaan te worden. Mijn vader betaalde de rekening, we gingen.
Toen we naar de auto liepen zei hij: ‘Om hun leven te laten slagen moet je mensen serieus nemen, serieuzer dan ze misschien verdienen.’