Hoektand
Een grote oude punker met dun geblondeerd haar, gehuld in het leder, stampte de galerie binnen. Hij leek op een dief uit een tekenfilm, niet al te slim. Hij pakte een glas witte wijn. In een hoog tempo bekeek hij alle schilderijen. Het werk waar ik naar stond te kijken, bekeek hij ook. Hij nam een slok wijn en lachte hardop bij het zien van het schilderij. Ik vermoedde dat het te eenvoudig was voor hem, of erger nog: dat hij het zelf had kunnen maken. In dit geval moest de schijnbare eenvoud van de schilderijen niet worden onderschat, maar dat is persoonlijk, alles is vaak zo schrikbarend persoonlijk.
De galeriehouder kwam naar me toe. Hij vroeg wat ik ervan vond. De man bezat de leugenachtige vriendelijkheid van een dominee. Alles bleef onbestemd, er kon geen onvertogen woord vallen want alles was mooi of interessant. In onbeleefdheid schuilt misschien waarheid, want wat later kwam er een vrouw kwam op me af.
Ze zei: ‘Ah, dus jij bent Jonah, je hebt zo’n tandje, net als ik.’
Ze liet haar gebit zien. Dieren die hun tanden laten zien willen de ander afschrikken. We hadden inderdaad beiden een uit-stekende hoektand. Een vriend van me noemt het ‘apentanden’. Ik ben er een keer kwaad om geworden. Ik heb besloten om niet meer boos te worden.
Ik liet mijn tand aan de vrouw zien en voelde geen schaamte of angst.
Ze zei: ‘Wij zijn leuke mensen, met zulke tandjes.’
De vrouw lachte naar me.